Job 36

1Elihu ging nog voort, en zeide: 2Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.
 redenen Of, woorden, inhoudende vaste redenen, om de gerechtigheid Gods te verdedigen.
3Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.
 van verre Dat is, van omhoog af, te weten, van de natuur, eigenschappen en werken Gods.
,
 Schepper Hebreeuws, werker, dat is, Schepper. Vergelijk boven, Job 4:17 .
,
 toewijzen Hebreeuws, geven.
4Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.
 een, die oprecht is Elihu verstaat hiermede zichzelven, sprekende in den derden persoon uit manierlijkheid, om geen achterdenken van hovaardigheid te verwekken.
5Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten.
 God is geweldig, Alsof hij zeide: Hoewel God almachtig is, dat Hij doen kan al hetgeen wat Hij wil, Gen 17:1 , en Gen 18:14 ; Psa 115:3 , nochtans is Hij ook rechtvaardig, dat Hij niemand ten ongelijke straffen zal, [gelijk Jobs woorden schenen te luiden, boven, Job 19:7 , en Job 23:13 , en Job 30:21 ] ; en dat overmits Hij machtig is, niet alleen in zijn daden, maar ook in zijn hart, gelijk volgt.
,
 versmaadt Hij niet; Te weten, zonder rechtvaardige oorzaak. Zie het volgende.
,
 des harten Versta door het hart Gods zijn wijsheid en wil, die ten hoogste volmaakt zijn.
6Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.
 niet leven, Te weten, niet eeuwiglijk, maar eindelijk doodt Hij hem, òf hier, òf hierna. Anders, Hij bewaart het leven des goddelozen niet.
,
 schikt Hij Hebreeuws, geeft.
7Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
 zijn zij Te weten, de rechtvaardigen. De zin is, dat zij eindelijk zeer hoog verheven worden; hetwelk voornamelijk vervuld wordt in het toekomende leven. Vergelijk 1Sa 2:8 ; Psa 113:7 . Anders, met de koningen is Hij [te weten God] bij den troon, opdat Hij hen daar zette, enz.
8En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;
 in boeien, Zo worden genaamd de kastijdingen, die God den vromen toezendt, uit oorzaak van hun zonden, om hen tot leedwezen en betering te brengen. Zie boven, Job 13:27 ; onder, vs.13, en Job 42:10 ; Psa 107:10 .
,
 der ellende; Dat is, die hun ellende toebrengen.
9Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;
 werk Dat is, hun kwaad leven, waardoor zij de straffen Gods over zich gebracht hebben, gelijk het volgende woord verklaart.
,
 te kennen, Te weten, door die ellende en kastijding.
,
 omdat zij Dat is, omdat zij zeer groot en vele geworden zijn.
10En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
 openbaart Dat is, Hij opent hun verstand, onderwijst en bekeert hen. Alzo onder, vs.15; zie boven, Job 33:16 .
,
 zegt, Dat is, beveelt en vermaant; alzo boven, Job 9:7 ; zie ook 2Ch 29:24 .
11Indiën zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
 goede, Vergelijk boven, de aantekening Job 21:25 .
,
 liefelijkheden Dat is, in welvaren des geestes en des lichaams. Zie Psa 36:8-9 .
12Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.
 zo vergaan Zie boven, Job 33:18 .
,
 zonder kennis Dat is, zonder geloof en boetvaardigheid.
13En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
 die Dat is, die onzuiver, onheilig en vals van geest zijn, en niet zijn die zij schijnen; Mat 23:27-28 ; Luk 16:15 .
,
 leggen Dat is, vergaderen een schat van Gods wraak, Rom 2:5 . Het woord toorn alleen gesteld, betekent zeer dikwijls den toorn Gods. Zie 2Ch 28:13 .
,
 roepen niet, Dat is, zij bidden God niet om zijn genade en hulp. Roepen voor ernstig en vurig bidden, Exo 14:10 , Exo 14:15 ; Neh 9:9 ; Psa 22:3 , enz.
,
 Hij hen Dat is, als hen God gestraft heeft. Vergelijk boven, de aantekening vs.8.
14Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.
 Hun ziel Dat is, hun leven zal in de eerste jaren eindigen.
,
 schandjongens Versta, onder een soort van gruwelijke zondaren alle anderen; zie van deze zondaren Deu 23:17 , en de aantekening.
15Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.
 Hij zal Te weten, God.
,
 zal Hij het Dat is, Hij zal hen onderwijzen en vermanen tot hun schuldigen plicht, gelijk boven, vs.10.
16Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
 mond des angstes Dat is, het geweld der benauwdheid; want gelijk de wilde dieren met hun muil verslinden, alzo verteert het geweld van den druk den mens.
,
 ruimte, Dat is, in een vrije en open plaats, waar hij onbenauwd en naar zijn wens zou geweest zijn. Alzo Psa 18:20 .
,
 geen benauwing Dat is, geen zwarigheid, noch druk, die den mens benauwt.
,
 het gerecht Anders, uw tafel zou gerust geweest zijn, vol vettigheid.
,
  vettigheid Dat is, overvloed en lieflijke spijs.
17Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.
 gericht Dat is, de maat uwer zonde, met kwaad en onbedacht spreken; hetwelk straf verdient. Vergelijk boven, Job 34:8 . Recht wordt hier genomen voor de rechtvaardige straf, en deze voor de zonde, die rechtvaardiglijk gestraft moet zijn.
,
 houden u vast Te weten, dat gij aan de straf schuldig zijt. Anders, zouden het recht en het gericht [dat] ondersteunen? Dat is, voorstaan?
18Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen.
 grimmigheid is, Namelijk, bij God, dewijl Hij rechtvaardig is.
,
 een klop Dat is, met een zeer zware plaag, die u gans tenonder brengt. Anders, met samenklapping [der handen].
,
 daar niet Te weten, van de rechtvaardige straf Gods.
19Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht?
 dat gij Anders, niet het goud [zelf], noch enige versterkingen van kracht; te weten, zal Hij achten.
,
 versterkingen Versta, al hetgeen men zou mogen toebrengen om zich te wapenen en sterken tegen Gods gramschap, en de verdiende straffen te ontgaan.
20Haak niet naar dien nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden.
 Haak niet Dat is, zijt niet begerig om zeer zorgvuldig te onderzoeken de oorzaak van Gods oordeel, waardoor Hij somtijds in een nacht gehele volken uitroeit, de goeden met de kwaden. Versta daarbij, dat Job ook niet curieuslijk moest onderzoeken waarom hij in een weinig tijds uit zijn welvaren geworpen was. Sommigen verstaan door den nacht den tijdelijken dood, en dat Job vermaand wordt daarnaar niet te verlangen, alzo de goddelozen door denzelven doorgaan tot den eeuwigen dood.
,
 nacht, Van welken Elihu gesproken had, boven, Job 34:20 .
,
 opgenomen Dat is, uitgeroeid, verdelgd worden, omkomen, vergaan. Het Hebreeuwse woord is zo genomen Psa 102:25 .
21Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren hebt, uit oorzake van de ellende.
 ongerechtigheid; Of, ijdelheid, waardoor gij God over zijn oordelen beschuldigen zoudt.
,
 overmits Dat is, dewijl gij deze ongerechtigheid reeds aangenomen hebt, gelijk het schijnt uit dezen uw handel en de redenen, die van u gekomen zijn.
,
 ellende Te weten, die u alsnu toegezonden is van God. Anders, verkoren hebt meer dan de ellende? dat is, meer dan de lijdzaamheid, die gij in uw ellende behoordet te hebben.
22Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?
 verhoogt Te weten, de ellendigen; dat is, verlos hen uit hun nood. Verhogen voor verlossen, Psa 9:14 , en Psa 18:49 . Anders, God verhoogt zich; te weten, in de ganse regering der wereld, vertonende alleszins daarin zijn wonderbare wijsheid, almogendheid en hoge oordelen.
,
 gelijk Hij? Versta, niemand; en daarom kan Hem ook niemand leren hoe Hij de wereld regeren moet; hetwelk gij, o Job, schijnt te willen doen, als gij tegen zijn regering klachtig valt.
23Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
 gesteld Dat is, Hem voorgeschreven wat Hij doen moet, de wijze hoe Hij werken en regeren moet.
24Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.
 groot maakt, Te weten, met dat te prijzen, inplaats van iets daarin te berispen.
,
 aanschouwen Te weten, met verwondering.
25Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre.
 Alle mensen Te weten, die enig verstand hebben en dat wel gebruiken.
,
 van verre Dat is, niet volkomenlijk, zulks dat hij het werk en de redenen daarvan maar ten dele begrijpen kan.
26Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
 groot, Te weten, in wezen, eigenschappen en werken; doch hier wordt voornamelijk van zijne werken gesproken.
,
 wij begrijpen Voornamelijk in dit leven, waar onze kennis maar stuksgewijs is; 1Co 13:10 , 1Co 13:12 . Hebreeuws, wij weten het niet.
,
 onderzoeking Te weten, waardoor zijn eeuwigheid en oneindelijkheid van ons zou kunnen uitgevonden en begrepen worden.
27Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten;
 Want Hij Door enige exempelen van Gods werken bewijst hij zijn grote wijsheid en kracht.
,
 der wateren op, Te weten, die hier beneden zijn en voornamelijk in de zee. Deze trekt God opwaarts, door de dampen daaruit rijzende, in de lucht, alwaar zij ineen klonteren en wolken worden; zie Gen 2:6 .
,
 na zijn damp Dat is, na Gods damp; te weten, nadat God van die dampen, die Hij uit de wateren in de lucht opgetrokken had, wolken gemaakt heeft. Of, nadat de damp is, die God uit de wateren heeft opgetrokken om in wolken veranderd te worden.
28Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.
 Welke Te weten, regen.
29 Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?
 uitbreidingen Dat is, hoe ver en wijd, en over welke plaatsen zij zich uitspannen, als zij den regen uitstorten.
,
 Zijner hutte? Te weten, der hut Gods. Versta daarmede de wolken, die Gods hut worden genaamd, Psa 18:12 , omdat Hij daarin schijnt te wonen als Hij daardoor werkt met deuningen en ruisingen, dat is, door winden en donder. De wolken worden ook om gelijke oorzaak God wagen geheten; Psa 104:3 .
30Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.
 Hij breidt Namelijk God.
,
 hem Zijn Te weten, den mens. Anders, over die; te weten, wolk.
,
 licht uit, Versta het weerlicht, hetwelk God doet voortbreken en schieten uit de wolken. Alzo onder, Job 37:3 , Job 37:15 . Sommigen zetten het woord licht hier over, regen. Alzo onder, Job 37:11 .
,
 wortelen Dat is, de gronden der zee, tot welke God het weerlicht doet doorschijnen, dat zij daarmede schijnen bedekt te wezen.
31Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.
 daardoor Dat is, door de wolken, den regen, donder, bliksem en andere zaken, die in de lucht geschieden, voert Hij straffen uit en bewijst ook weldaden.
32Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.
 handen Versta, de wolken, die bij vlakke en open handen vergeleken worden, omdat zij eerst in een klaren hemel opkomende, zowat somtijds de gelijkenis hebben van een uitgebreide hand. Vergelijk 1Ki 18:44 .
,
 Hij Namelijk, God.
,
 licht, Te weten, der zon. Vergelijk boven, Job 17:12 . Anderen verstaan, het weerlicht.
,
 doet aan Dat is, verbiedt het licht der zon niet te schijnen; dat is, God ordineert en maakt dat de zon voor een tijd haar licht niet geve. Het Hebreeuwse woord isin de constructie of samenstelling, die hier is genomen voor verbieden, dat is gebieden, dat enige zaak niet geschiede; Gen 2:16 , en Gen 28:6 ; Isa 5:6 .
,
 dengene, Versta de wolk, die, tussen het lichaam der zon en ons gezicht komende, ons het schijnsel der zon beneemt. Anderen vertalen vs.32 aldus: Hij verbergt de vlam [te weten, des bliksems], in de palmen zijner handen, en gebiedt die wat haar moet bejegenen, te weten, om te slaan en te beschadigen.
33Daarvan verkondigt Zijn geklater, en het vee; ook van den opgaanden damp.
 Daarvan Te weten, van den regen, waarvan gesproken is boven, vs.27, en waarvan ook hier voornamelijk gehandeld wordt.
,
 verkondigt Dat is, geeft een voorteken.
,
 Zijn geklater, Dat is, Gods donder, dien Hij dikwijls laat horen als er een grote regen voorhanden is.
,
 het vee; Als in hetwelk enige voortekenen gevonden worden van het aanstaande weder.
,
  van den opgaanden damp. Te weten, doet het vee verkondiging, of geeft voortekenen.
Copyright information for DutSVVA